Kranten

Amsterdam, De Rookoe

Gegevens publicatie

Datum16-06-1749
PublicatieLeydse Courant
OnderwerpVerkoopadvertentie
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

Pieter Geensse de Zeeuw en Jan van der Hart Hendriksz. Makelaars, zullen op Maandag den 21 July 1749, te Amsterdam in 't Oudezyds Heeren Logement, verkopen een hegte, sterke en wel getimmerde HOUT-ZAAGMOOLEN, zynde een Paltrok, genaamd de ROOKOE, staande en gelegen de tweede Moolen op het Pad voor de Zaagmoolens Poort, onder de Jurisdictie van Amsterdam, op vrye Grond, met deszelfs logeabele Huizinge, Lootzen, Schuuren, en verder Getimmerte ,met alles wat daar op Aard- en Nagelvast is, als mede de Gereedschappen, ook een Roey- en een Middel-Schuit &c.; waar by ook nog zullen verkogt worden zes WOONINGEN op 't zelve Pad, regt over de Moolen,aan de linkerzyde, mede op vrye Grond: (en dit alles te zamen in een Koop) breeder by Biljetten. en dc Bewyzen van Eigendom zullen vyf dagen voor en op de Verkoopdag te zien zyn ten Huyze van den Notaris van Oostrum op de Lelygragt, tusschen de Heeren- en Keyzersgragt.

Molens in dit bericht

AmsterdamDe RookoeKies deze molen

Gegevens publicatie

Datum12-05-1812
PublicatieAffiches, Annonces et Avis divers d'Amsterdam
OnderwerpVerkoopadvertentie
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

** G. Twisk Cornelisz, A. van Balkenschooten, J.W. van Ep Bonté en H.G. van Kempen ,Makelaars, zullen op Maandag den 25sten Mei 1812, ten overstaan van den Keizerlyken Notaris B. van Praag en Getuigen, te Amsterdam, in het O.Z. Heeren Logement verkoopen: Een hechte, sterke en welgebouwde HOUTZAAG-MOLEN, zynde een Paltrok, genaamd de Roo-Koe, niet deszelfs spatieuse Molenwerf, zynde eigen Grond, en achter dezelve een gedeelte Erfpacht Grond; met derzelve kapitale hechte, sterke dubbelde Heere Huizinge, knechts-Woningen, alsmede nog vier apart verhuurd wordende Huizen, mitsgaders een Stal voor 3 Paarden, Hooi Schuur, Lootsen en Zaagselhok: achter de Heere Huizinge een fraaije TUIN met een aparten toegang; zynde deze Perceien alle onder het verpondings No. 448, groen en rood, en by den andere gelegen buiten dezer Stads Zaagmolen Poort, de tweede Molen van den Singel.
Breeder by Biljetten, en te zien des Dingsdags en Donderdags, alsmede op den Verkoopdag, 's morgens van 10 tot 2 ure, mits vertoonende een Briefje door een der Makelaars geteekend. De bewyzen van Eigendom en Veilconditien, benevens de Inventaris der Gereedschappen, zullen vier dagen voor en op den Verkoopdag te zien zyn , ten Kantore van den Keizerlyken Notaris B. van Praag op de Raamgracht, tegen over den Groenen-Burgwal.

Molens in dit bericht

AmsterdamDe RookoeKies deze molen

Gegevens publicatie

Datum13-05-1815
PublicatieOpregte Haarlemsche Courant
OnderwerpBedrijfsinformatie
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

** De Ondergeteekende thans Makelaar in Houtwaren zijnde, berigt door deze zijne Vrienden en Begunstigers, dat hij om die reden zijn HOUTKOOPERIJ, met de daarbij behoorende HOUTZAAG-MOLEN DE KOO-KOE, buiten de zaagmolenspoort, aan de Heeren D. VRYDAG en COMP., verkocht heeft, hun verzoekende gemelde Heeren bij voortduring met hunne Commissien te willen vereeren.
Amsterdam, den eersten Mei 1815.
J. G. KOOPMAN Grz.
Bovengemelde Negotie in EIKE, GREENE, VUURE en DENNE HOUT zal van nu af aan, vereenigd met die in IPE ESSE, BEUKE en andere HOUTWAREN en BRANDHOUT, zoo in de Haarlemmer Houttuinen als aan de Molen de Roo-Koe, door de Ondergeteekenden met alle mogelijke ijver worden voortgezet, dewelke zich, zoo wel aan de gewoone Begunstigers van die beide Houtkooperijen, als aan hunne overige Vrienden en Bekenden aanbevelen, hun van eene prompte en billijke behandeling verzekerende.
Amsterdam, den eersten Mei 1815.
D. VRYDAG en COMP.

Molens in dit bericht

AmsterdamDe RookoeKies deze molen

Gegevens publicatie

Datum10-03-1821
PublicatieOpregte Haarlemsche Courant
OnderwerpVerkoopadvertentie
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

C.H. MEIJER, T. TWISK Cz., J. WESSELING, M.M. STEENHOUWER, J.B. EBELL, E. LIJNSLAGER Wz., G.H. BROEKHUIJZEN en L. KUIJPER VAN RAAN, Makelaars, zullen op Maandag den 2 April 1821, in het van ouds Oudezijds Heeren-Logement, door den Notaris Mr. T.M. DE MAN, ten overstaan van den Heer Vrederegter van het 3de Kanton verkoopen: Een extra kapitale hechte, sterke en welgelegene HOUTZAAG-MOLEN, zijnde een Paltrok, genaamd DE ROO KOE, met deszelfs Heeren-Huizinge, Knecht-Woningen, Lootsen en verdere Gerimmertens, benevens de vaste en losse Gereedschappen, staande en gelegen buiten de Zaagmolens Poort, de tweede Molen op het Pad, Buitenwijk 4 No. 448 ; breder bij Biljetten omschreven, en te bezichtigen op vertooning van een Briefje door een der gemelde Makelaars onderteekend. De Bewijzen van Eigendom en Veilconditien alsmede de Inventaris der Gereedschappen, zullen vier dagen voor en op den Verkoopdag des voormiddags, ten Kantore van gemelde Notaris op de Keizersgracht, bij de Spiegelstraat No. 622, te Amsterdam, voor een ieder te zien zijn.

Molens in dit bericht

AmsterdamDe RookoeKies deze molen

Gegevens publicatie

Datum28-06-1883
PublicatieWeekblad van het regt
OnderwerpRechtspraak
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

Is cumulatie in dezelfde dagvaarding van meer dan ééne vordering
in den regel geoorloofd1 — Ja.
Hebben de eischers hun eigendomsrecht op de door hen bedoelde
20 aren, 77 centiaren grond bewezen? — Neen.
Zijn de eischers in hunne subsidiaire vordering tot scheiding en verdeeling van het geheele terrein ontvankelijk? — Neen.
C. W. Melchers c. s., te Amsterdam, eischers, procureur Mr. E. J. Asser, advocaat Mr. S. J. Cohen,
tegen
den heer Burgemeester der gemeente Amsterdam en als zoodanig namens die gemeente optredende, gedaagde, procureur Mr. L. H. Ivi kn Jr., advocaat Mr. P. A. Brdgmans.
De subst.-offficier van justitie, Mr. H. F. Baron de Kook, heeft in deze zaak de navolgende conclusie genomen :
Edel Achtbare Heeren, President en Leden der Rechtbank 1 Voor het geding, waarvan ten deze de kennisname aan U.E.A. is opgedragen, is de geschiedenis van de wijze, waarop in vroegere eeuwen het eenmaal zoo welvarend gilde der Houtzaagmolenaars zich hier ter stede srevestiErd heeft, en de kenni; der voorwaardon,
waarop zij hun monopolie verkregen, van eenig belang. Daarover dus een enkel woord.
Het gilde der houtzaagmolenaars was volgens 'Wagenaar (1) een der jongste van deze stad. Want hoewel de houthandel en houtzagerij te Amsterdam reeds van oudsher werden uitgeoefend, zoo dagteekent de uitvinding der zaagmolens, door zekeren C. van Uitgeest, eerst van het einde der 16e eeuw. De regeering van Amsterdam begreep al spoedig het belang om dezen tak van bedrijf, die in de Zaanstreek zeer snel tot grooten bloei was gekomen, hierheen te lokken, en gaf dus, onder toekenning van een bij latere keuren (2) uitvoerig geregeld monopolie, aan de houtzaagmolenaars, welke hun molens binnen den vrijdom dezer stad wilden vestigen, op zeer voordeelige voorwaarden gronden uit, allen gelegen buiten het bebouwde gedeelte der stad.
Zoo verrezen in het begin der 17e eeuw de tallooze houtzaagmolens aan den Amstel, bij de Muider-, Weesper-, Raam-, Zaagmolen- en Haarlemmerpoorten, enz., van welke men heden ten dage, op die plaatsen, tusschen de overal verrijzende nieuwe woningen, er nog vele zien kan.
Ik noemde reeds de Zaagmolenpoort. Terwijl op andere plaatsen de uitgifte van gronden, ter oprichting van molens, geschiedde op erfpacht, tegen betaling aan de stad eener jaarlijksche recognitie, werd aan de eigenaars van twaalf molens, opgericht of nog op te richten op stadsgrond buiten de Zaagmolen poort, bij octrooi van 6 Dec. 1638 het kosteloos gebruik (3) van het noodige terrein afgestaan. Zie het prod. B. des gedaagden, op welks bewijskracht in dit proces ik nader terug kom (4).
De genoemde 12 molens, althans twee derzelve, De Jager en de Roo Koe, waarvan in dit proces sprake, liggen nog aan weerszijde van het Zaagmolenpad, eerstgenoemde tusschen den zoogenaamden Voorweg en de sloot langs den Middenweg. De eigenaars van dezen molen, de gezamenlijke erfgenamen van L. Oostendorp, beweren thans, dat de grond waarop hun molen staat, tot aan het gedeelte, gelegen tusschen het Zaagmolenpad en hun erf, hun vrij eigendom is; de stad daarentegen houdt vol, dat het geheele terrein haar nog, evenals in 1638, in eigendom toebehoort.
Vandaar deze actie, welke als volgt in de dagvaarding wordt geformuleerd:
„Aangezien der eischers auteuren gezamenlijk met de stad Amsterdam in eigendom hebben bezeten 41 aren, 17 centiaren grond, staande, enz.
„Aangezien feitelijk bij zekere huurovereenkomst tusschen de stad Amsterdam en medebelanghebbenden een verdeeling dier gronden heeft plaats gehad, waarbij voor de stad Amsterdajn is gereserveerd enz., terwijl het overige gedeelte in vollen en vrijen eigendom, ook met de opstallen voormeld, aan de auteuren der eischers is gebleven.
„Aangezien deze gronden nu wel feitelijk van elkander zijn gescheiden, doch het voor de eischers van belang is, dat er een zichtbare afscheiding plaats hebbe tusschen beide erven, bovenomschreven.
„Aangezien het eigendomsrecht van der eischers auteuren, zonneklaar blijkt, hetzij uit daartoe betrekkelijke titels, hetzij uit bezit, als eigenaar, sedert onheugelijke tijden, en zeker meer dan den langsten tijd voor verjaring vereisclit.
„Het mitsdien der Rechtbank moge behagen, de ged. te veroordeelen om over te gaan met de eischers tot het daarstellen eener afscheiding tusschen de aan elkander grenzende eigendommen dezer eischers en de stad Amsterdam, enz.
„En voor het geval dat de Rechtbank mocht oordeelen, dat ged. niet behoeft over te gaan tot het afscheiden der grenzen, voor en aleer een definitieve, op de wet gegronde scheiding en deeling der alsdan nog onverdeeld door partijen in eigendom bezeten wordende gronden, heeft plaats gehad, alsdan over te gaan tot scheiding en deeling van het alsdan nog in het gemeen en onverdeeld zijnde goed, enz.
Er is in deze dagvaarding een in het oog vallende tegenstrijdigheid, waarop de ged. in zijn conclusiën te recht heeft gewezen. De actio finium regundorum (tot grensregeling) en de actio communi dividendo (tot verdeeling van hetgeen nog gemeen is) worden daarin gecumuleerd, op een wijze, die zeker niet geoorloofd is.
Men kan meer dan één eisch vereenigen, en, bij een en dezelfde dagvaarding, te gelijk instellen, en het zal wel overbodig zijn, tot staving dezer stelling met de eischers nog jurisprudentie bij te brengen (5); onder één voorwaarde echter, dat men zich houde
(1) Geschiedenis en p. 463.
(2) Zie Handvesten
beschrijving van Amsterdam, Dl. II, van Amsterdam (uitgave v. 1768 van
Waesbergh en SchoutenV Deel II. d. 1027. Keuren van 18 Juli
1631 en 18 Nov. 1632.
(3) Prod. K. des ged.
(4) Over dit onderwerp zijn in de stadsarchieven twee belangrijke documenten aanwezig, een betreffende de uitgifte van gronden, gelegen aan den Amstel aan een Compagnie Zaagmolenaars, op 21 Nov. 1631, en een Notitie aangaande te betalen recognitie. (Scheltema, Register der stadsarchieven Litt. L. M. 16, no. 5 en 6). In laatstgemeld stuk wordt omschreven, hoeveel elk der verschillende eigenaars van molens rondom Amsterdam aan pacht aan de stad te betalen heeft; en uit dit stuk blijkt, dat alle molenaars tegen betaling van een overigens zeer lagen canon gronden hebben verkregen, behalve die van de 12 molens aan de Zaagmolenpoort en de bovengenoemde Compagnie, die den grond kosteloos kregen, terwijl laatstgenoemden in 1664 (de datum van het document) eveneens pacht betaalde. Van waar het privilegie vooi de eigenaars der 12 molens, blijkt niet.
(5) O. a. Zwolle 10 Nov. 1875, W. 3939. Hof Leeuwarden 3 April 1876, W. 4019.
aan het voorschrift, in art. 3205 Ontw. 1820 neergeschreven, hetwelk, hoezeer niet uitdrukkelijk in het Burgerlijk Wetboek overgenomen, toch zeker als algemeen rechtsbeginsel ook voor onze wetgeving geldt : „wanneer verscheiden actiën tot vervolging van hezelfde recht op zaken of tegen partijen te zamen loopen, kunnen dezelve in dezelfde citatie vereenigd worden, mits er geen tegenstrijdigheid tusschen de beide actiën zij.
Deze is hier aanwezig. Dc eischers poseeren gemeenschappelijk eigendom, daarna verdeeling, en wel zóó, dat van het oorspronkelijk gemeene terrein zij den absoluten vrijen eigendom hebben van één deel, de ged. van het andere. Maar hoe kan er dan nog sprake zijn van onverdeelden eigendom en van een daaruit voortvloeiende actie tot scheiding en deeling ?
Twee actiën te gelijk instellen op grond van dezelfde feiten, ter bereiking langs verschillende wegen van hetzelfde doel, of althans ter bereiking van het mindere, waar men het meerdere niet kan verkrijgen, ziedaar wat in rechten aannemelijk en geoorloofd is; doch twee acties te gelijk in te stellen op juist tegenovergestelde feiten berustende, en tot een juridisch volkomen verschillend doel leidende, dit is met de eerste beginselen van procedure in strijd, en de eischers zullen zich moeten houden aan de door hem vooropgestelde feiten, en daaruit — zijn ze juist — voortvloeiende actio finium regundorem; in de subsidiaire vordering zijn ze daarna niet meer ontvankelijk.
De ged. beweert intusschen, dat door den strijd in de feitelijke casus posities, ook het onderzoek naar de gegrondheid van de feiten, die aan de primaire actie ten grondslag liggen, zou zijn uitgesloten. Dit acht ik zeker onjuist (1). De feitelijke verwarring in de stukken moge twijfel doen ontstaan, of de eischers wel een duidelijk bewustzijn hebben van de rechten, die zij beweren te hebben verkregen, doch zij hebben feiten gesteld, en daarop een vordering gegrond, die, wat daar te recht of ten onrechte ook zij bijgevoegd, onderzocht kan en moet worden.
De conclusiën der eischers — het is een natuurlijk gevolg der zooeven behandelde contradictie — zijn niet bijzonder duidelijk. Ik meen echter hun stellingen kortelijk aldus te kunnen resumecren :
Wij hebben den eigendom van den nader omschreven grond, immers onze auteurs en voorgangers in het bezit hebben daarvan door verjaring den eigendom verkregen, nadat die, op welke wijze of op welk tijdstip dan ook, gescheiden was van het daar aangrenzende, nu nog aan de stad in eigendom behoorende terrein. Althans heeft feitelijk een erkenning dier scheiding (welke wij als reeds vroeger bestaande poseeren) door u, ged., plaats gehad, door uw verhuring van laatstgenoemden grond aan een onzer bij oveteenkomst (prod. A. des ged.). Wij wenschen thans, dat van de feitelijk bestaande verdeeling tusschen ons beider eigendommen, door een duidelijk zichtbare grensregeling, uitwendig moge blijken.
Ged. ontkent elke verdeeling, en houdt staande, dat het terrein, waarop eischers molen staat, evenzeer als het daarnaast gelegene, de stad in eigendom toebehoort.
Van beide zijden worden tot staving der gevoerde sustenuen stukken geproduceerd, welker bewijskracht ik thans zal nagaan.
De eischers brengen ten processe hun titels van eigendomsovergang, waarvan de eerste is een akte van koop en verkoop van den molen De Jager van het jaar 1784. De ged. daarentegen beroept zich op de reeds geciteerde akte van uitgifte van 163 8, en op drie oudere akten van verkoop van den molen De Jager en aanhoorigheden, welke de eischers niet in het geding brachten, van 1668, 1740 en 1753.
De copielijk overgelegde akte van 1638 is eigenlijk het uitgangspunt van het onderzoek in deze: „Burgemeesteren en Regierders der stad Aemstelredamme, aldus luidt dit stuk : „hebben aen de personen hier nae genoemt respectievelijk geoctrooicert en vergunt vry gebruyek van de volgende erven ofte werven, om daerop te stellen of gestelt te houden hunne zaeghmolens ende tot geen anderen eynde, zonder daervoor iets aan de stadt te betalen, ende dat soo lange geduerende als de voorsz. erven ofte werven tot het voorsz. eynde gebruyekt sullen worden, ende langer niet. Blyvende d'eygendom van dezelve erven ofde werven aan de stad, waarna de opnoeming der werven en molens volgt, waarbij een kaart, waarop de perccelen zijn uitgeteekend. Vergelijking dier kaart met die op het meergemelde huurcontract doet dadelijk in den molen no. 10, waarvan C. van Ceulen voor '/„ J. Willemsz. Pars voor '/ eigenaars zijn, den molen De Jager herkennen, terwijl overigens de gelieele gesteldheid van het terrein thans slechts weinig verschilt van die op de oude kaart.
Ik moet aan het oordeel der Rechtbank overlaten of zij de overlegging van het stuk zelf ten deze noodig acht, waarvan mij de inzage aan het stadsarchief welwillend werd verleend. De eischers hebben allerlei grieven tegen het document, en zelfs twijfel aan de echtheid daarvan, geopperd, doch hun beweringen omtrent interpolatiën, daarin door een andere hand dan die welke het oorspronkelijke stuk schreef, gebracht, die mij, naar het uiterlijk er van te oordeelen, niet zeer gegrond toeschijnen, zouden alleen door deskundigen met zekerheid kunnen worden uitgemaakt. Ook meeneu eischers, dat de handteekening „D. Mostart' of „Mos^ert onder het stuk voorkomende, niet echt kan zijn, omdat die persoon in 1638 geen secretaris der stad meer was. De objectie heeft weinig waarde; eischers vergeten daarbij, dat Wagenaar, Dapper en andere schrijvers over Amsterdam waarop zij zich beroepen, en die lijsten geven van de secretarissen der stad — die in 1663 twaalf in getal waren (2) — daarop van bijna al die heeren slechts het jaar van benoeming, niet dat van aftreding vermelden, terwijl de ged. die opmerking overigens weerlegde door het produceeren (sub° H.) van een quitantie, waaruit blijkt dat Mr. D. Mostart nog in 1639 (hij werd in 1622 benoemd) tractement ontving als secretaris. De eischers hadden de valschheid of vervalsching van dit stuk, overeenkomstig de bepalingen van art. 176 vlgg. Wetb. van Burg. Rechtsvord., moeten aantoonen, indien zij de bewijskracht in dit proces en de authenticiteit van het stuk hadden willeu ontkennen, losse beweringen zijn daartoe niet voldoende.
Uit de akte van uitgifte van 1638, in verband beschouwd met de transportacten van 1668 en 1740 die mede door de eischers niet ontkend worden — blijkt zonneklaar, dat er van gemeenschappelijken eigendom tusschen de auteurs der eischers en de stad nooit sprake is geweest, doch het zoogenaamde witte en geele complex op het huurcontract oorspronkelijk niet van elkander gescheiden zijn geweest, doch beide door de regeering der stad aan de auteurs der eischers in „vrij gebruyek werden afgestaan, het nu geel gekleurde (op de oude kaart groen gekleurd litt. E) echter gezamenlijk met dè eigenaars der molens 3 en 11 (oorspronkelijk dezelfden als van molen no. 10),
Een recht van erfpacht of opstal dus, waarbij niet, zooals gewoonlijk bij de uitgifte van gronden aan zaagmolenaars, betaling
(1) Met Mr. Ramaer, kantonrechter te Appingadam, in een voor deze quaestie belangrijke uitspraak van 30 Nov. 1870, W. 3273.
(2) Vg. Dapper, Historische beschrijving van Amsterdam, pag. 508: Fii-ips von Zesen, Beschreibung der stadt A., pag. 382.
van een jaarlijkschen canon of recognitie aan de stad was gestipuleerd. Slechts dit stond vast, bij verandering van bestemming verviel het recht, en trad de stad weder in haar onbelemmerd eigendomsrecht terug.
Hiertegen obsteert niet, dat de akte van 1638 niet door de concessionarissen is medegeteekend, zooals bijv. die van 1631. Immers hun instemming met en erkenning van den inhoud blijkt uit de verkoopakten van 1668 en 1740, waarin de molen heet te staan op stadsgrond, alzoo de eigenaars van den molen zelf verklaren, geen eigenaars te zijn van den grond. (1)
In de akte van 1668 verkoopen de vier toenmalige eigenaars van den molen — hoe deze den eigendom hadden gekregen van de twee eigenaars in 1638 blijkt niet — dezen aan C. SnnonszKoel, wiens dochter Marretje hem in 1740 op dezelfde wijze overdoet aan J. de Heer, die in 1753 nog eigenaar wordt van het huisje, staande tusschen de molens Jager en Rookoe.
De zoon van dien eigenaar, Willem — en hiermede komen wij tot de productiën der eischers — verkoopen daarop den 10 Dec. 1784 aan B. Goetzee „een houtzaagmolen, genaamd De Jager met zijn eijgen grond en grond op erfpagt, en een huysje enz., en beweert dus voor het eerst, eigenaar te zijn van een deel van den grond. Met dezelfde woorden gaat de molen van diens erfgenamen over op A. Drost, den 20sten van zomermaand 1809, wiens zoon Lodewijk Jacob, als gemachtigde zijner moeder, de weduwe Drost, op 14 Juni 1830 den molen weder aan een anderen A' Drost verkoopt, die bij notarieele akten van 21 Nov. 1839 den eigendom weder aan L. J. Drost overdraagt. In de twee laatste akten, door notaris P. Louwerse te Amsterdam opgemaakt, worden de molen en aanhoorigheden gezegd te staan gedeeltelijk op vrije» of eigen grond, gedeeltelijk op stadsgrond, terwijl in de akte van 1839 nog wordt opgemerkt, dat het verkochte perceel bij het kadaster abusievelijk voor het geheel ten name der stad Amsterdam als eigenaar is gesteld.
In het voorbijgaan zij ten opzichte der in het algemeen twijfelachtige bewijskracht der extracten van het kadaster, opgemerkt, dat ze in deze procedure zeker niets bewijzen, aangezien partijen er ieder een of twee in hun voordeel bezitten: het in de zooeven aangehaalde akte van notaris Louwerse gewraakte beweren wordt echter herhaald in een contract van 1880; extracten van 19 Feb. 1848 en 9 Mei 1851 noemen daarentegen als eigenaar van den grond J. F. Bijlsmit. Deze had den eigendom van den molen verkregen voor de helft bij akte van Juni 1841, voor de wederhelft bij akte van 3 April 1843, in welke stukken de zinsnede: „terwijl voorzoo veel betreft het gedeelte gronds aan de stad Amsterdam toebehoorende een huur van f 30 per jaar is verschuldigd op* merking verdient. Bijlsmit eindelijk verkoopt den molen op 16 Jun' 1851 aan L. Oostendorp, wiens erfgenamen deze eischers zijn.
Al deze eigenaren kennen zich dus den eigendom van een niet gedefinieerd gedeelte van den grond toe, in tegenstelling met het andere evenmin aangewezen gedeelte, dat zij in erfpacht of huur van de stad hebben. De in de akten voorkomende verwijzing na®' „precarien, oude brieven van opdracht enz., of de verklaring (veil' conditiën van 1809) dat „de kooper zich zal moeten reguleeren na»1 de wet en stedelijke reglementen en conditiën, waarop de erven aldaar gelegen van stadswege in huur gegeven en verkogt zijn > kunnen alleen doelen op rechten van anderen of van de stad op dat deel van het terrein, dat niet aan de verkoopers van den molen heet te behooren.
Is nu door al deze stukken voldingend bewezen, dat van 178* af de opvolgende eigenaars zich den eigendom hebben toegekend i'Q het ■— op beide kaarten wit gekleurde — stuk grond, waarop molen De jager staat, en hetzelve animo domini hebben bezeten, waardoor de stad haar eigendomsrecht op dat stuk grond zou verloren hebben. De vraag wordt door de eischers op tweeërlei grond bevestigend beantwoord:
Vooreerst omdat de stad zelf den eigendom der eischers zou hebben erkend, en wel a. door het sluiten van een huurcontract me mej. C. W. Melcliers, echtgenoote van den heer H. Jansen, een de' eischende partijen, over het andere (op de kaart geel gekleurde; stuk gronds; b. doordien de akten van verkoop van 1784 en 18°' door haar ambtenaren in het register van kwijtscheldingen zijn ingeschreven zonder protest, en dus met voorkennis en instemming harerzijds.
In de tweede plaats omdat, al neemt men het eerte niet aa®> toch de eigendom van den grond door verjaring op hun auteulS is overgegaan.
Ad. a. Over het reeds besproken huurcontract kan ik kort zij11' Het gaat m. i. niet aan met de gedaagde te beweren, dat defc overeenkomst in dit proces geheel en al een resinter alios zou zijn» omdat ze niet gesloten is met deze gezamelijke eischers, maar slccb met een hunner in privé. Ware in het huurcontract werkelijk een erkenning te vinden door den ged. niet van het beweerde eigen' domsrecht dezer eischers op het zoogenaamde witte complex, ma111 van het feit, dat deze grond, aan wie dan ook, doch niet aan An1' sterdam, in eigendom toebehoort, het contract zou zeker als bewijs' middel tegen den ged. kunnen gelden. Doch dit is zoo niet, en beweringen der eischers daaromtrent missen allen grond. Zij on»' kennen niet de echtheid der akten van verkoop van 1668 en 17*U| waarbij hun auteurs het eigendomsrecht der stad op het geele ^ het witte complex aannemen. Dit geheele terrein werd in l^3 kosteloos aan der eischers auteurs in gebruik afgestaan. Uit ® overgelegde huurcontract nu blijkt, dat de stad, in strijd met de vroegere aangegane overeenkomst, of wil men liever, met het ree1 van opstal der toenmalige gebruikers, een jaarlijksche huur is g®9^ heffen over een gedeelte van dien grond. Daaruit kan slechts v° den afgeleid afstand door de gebruikers van hun recht op kottel gebruik, doch hoe men daaruit van de zijde van de stad. die ge ^ verandering harer eigendomsrechten erkent of poseert, een afsa® van dat recht over het andere, in het huurcontract niet genoeni' stuk gronds kon afleiden, is mij een raadsel. j
Ad b. Ook dit argument van de eischers is onjuist, als ge , in strijd met het publiek karakter van de zoogenaamde kwijtsc >
dzYKJ 611» k
Ik lees toch in het door hen zelf overgelegde: „Formulierbo® van de Amsterdamsche secretary A. 1714, p. 22 : ,
„ Transporten zijn aktens of brieven, waarbij de een den an» zeker goed . . . opdraagt en overgeeft. . .. . De transporten of opdrM brieven van vaste of onroerende goederen, gelegen binnen .
stad en hare jurisdictie, hier gemeennjK quijt-sctietdingen gena»' ^ worden hij twee regeerende schepenen met hnne zegelen bezeg , en bij een der secretarissen onderteekend, en vervolgens in register der quijtscheldingen geregistreerd. „
° . . . Zonder zoodanige quijtscheldinge konden de koopers vep onroerende goederen den eigendom derzelve niet bekomen . • ' jj mogen geen quijtscheldingen bij schepenen bezegeld worden.'e e(> hen blijke dat daarvan de 40e en 80e penning betaald zijn>
(1) Hierbij kan nog worden gewezen op het feit, al heef , overigens natuurlijk geen bewijskracht, dat uit een kaart, te „ den in het 3e deel van Wagenaar, al deze molens blijken te s ( in den „Stads-polder, die door dien schijver gezegd wordt, dit deel althans, eigendom der stad te zijn.

Aantekeningen

Tekst niet volledig, raadpleeg delpher voor de volledige tekst.

Molens in dit bericht

AmsterdamDe JagerKies deze molen
AmsterdamDe RookoeKies deze molen

Gegevens publicatie

Datum26-03-1886
PublicatieAlgemeen Handelsblad
OnderwerpVerkoopadvertentie
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

J. MEIJERINK MEIJER, G. WESSELING, J. C. NEU
MANN, P. F. A. ANTUSCH, J. KRABBENDAM Jr., C. VAN DER BIJL Pzn. J. J. OLIVIER, J. F. VON GLAHN, R. E. HATTINK Hzn., J. F. STAAL, J, D. P. HAALMEIJER, A.C. KUIPER, H. B. VAN DER LINDEN Jr., L. N. DE GROOT, F. W. WISCHHOFF en J. WESSELING Gzn., Makelaars, zullen op Dinsdag 27 April 1886, des avonds na zes uur, in het Verkooplokaal Frascati, ten overstaan van de Notarissen J. O. G. POLLONES en P. W. SCHREUDER, in veiling brengen : No 1 en 2.
DE HOUTZAAGMOLEN.
Paltrok, genaamd DE ROOKOE, met HEERENHUIS, met grooten Tuin, Knechtswoning en Loodsen, benevens een stuk Grond, waarop een groote Houtloods, aan het
ZAAGMOLENPAD No. 12 EN 16,
buiten de Zaagbarrière, tegenover het nieuw aangelegde Park, Kad. Sectie C, N. 2958, 258, 3312, 3311 en 1839 combinatie.
De Perceelen No. 1 en 2, ter gezamenlijke grootte van
43 Aren, 16 Centiaren, worden afzonderlijk en gecombineerd geveild.
Bezichtiging; Dinsdags, Donderdags en op den Verkoopdag, van 1 tot 3 uur,
De bewijzen van eigendom en de veilconditiën liggen op den gewonen tijd ter lezing ten Kantore van den Notaris J. O. G. POLLONES, Keizersgracht No. 529, en copie der veilconditiën ten Kantore van den Notaris P. W. SCHREUDER, Heerengracht 112.
(7406)

Molens in dit bericht

AmsterdamDe RookoeKies deze molen

Gegevens publicatie

Datum17-05-1886
PublicatieHet Nieuws van den Dag
OnderwerpBekendmaking
PlaatsAmsterdam
Permalink Open het origineel
Inhoud bericht

- 173. Id. tot goedkeuring van een door B. en W. ten behoeve der gemeente gedanen aankoop van den Houtzaagmolen, genaamd »de Roộkoe, met huis en grond, gelegen aan het Zaagmolenpad, kad. sectie C, no. 2958, 3311, 3312 en 258, groot 3346 cent., voor zoover het terrein niet reeds aan de gemeente behoorde, benevens van een daarbij gelegen stuk grond met loods, kad. sectie C, no. 1839, ter grootte van 970 cent., ad f 33,053;

Molens in dit bericht

AmsterdamDe RookoeKies deze molen