Nieuwland, De Fortuin
Gegevens publicatie
Datum | 05-06-1759 |
Publicatie | Middelburgsche Courant |
Onderwerp | Bedrijfsinformatie |
Plaats | Middelburg |
Permalink | Open het origineel |
Inhoud bericht
Alzoo de Persoon van HENDRIK HOOGLANDER, by zyn Vader op het Comptoir geweest hebbende, van de Sociëteit der Zaagmolens, dikwerf voor reekening van zyn Vader ARY HOOGLANDER, Gelden heeft ontvangen, en daarvan Quitantie gepasseert heeft: Zoo is deeze alleen ten verzoeke en advertentie dat aan den yoornoemden HENDRIK HOOGLANDER, geene Betaalinge voor rekening van de Sociëteit der Zaagmolens, tegens Quitantie in het vervolg zal validéren; herroepende BARTHOLOMEUS VAN DE COPPELLO, in qualiteit als Boekhouder van de Sociëteit der Zaagmolens, te rugge, indien hy aan hem eene Procuratie of Qualificatie mogt gepasseert hebben, houdende dezelve voor nul en geener waarde.
Molens in dit bericht
Gegevens publicatie
Datum | 24-11-1814 |
Publicatie | Opregte Haarlemsche Courant |
Onderwerp | Verkoopadvertentie |
Plaats | Nieuwland |
Permalink | Open het origineel |
Inhoud bericht
Men zal op Woensdag den 7 December 1814, des avonds ten zeven uren, binnen Middelburg, in Zeeland, in het Heeren Logement van Oranje, ten overstaan van den Notaris PIETER van de GRAFT, en Getuigen, aan de meest biedenden presenteeren te verkoopen : N°. 1. Acht kapitale ZAAGMOLENS, waarvan er zes in een best gangbare staat en twee buiten werking, met derzelver Loodsen, alsmede een achtkante Koepel, zes houte Huisjes en negen steene dito, voorts een Paardestal en kapitale Loots en Timmerloods, benevens alle deszelfs complete Molen- en andere Gereedschappen, volgens Inventaris.
Zoo als de voorschreve Molens, Koepel, Loodsen en verdere Gebouwen, zijn gelegen in de Polder van de Zaagmolens, aan het einde van de Oosterschen Havendijk, groot benevens den Dijk 29 Gemeten 204 Roeden, meestendeel doorsneden met Water.
Voorts dertien Houtloodsen en Werven, staande op de Seisdam en bij de Langedijke Poort binnen Middelburg, zijnde voorschreve Panden over 1814 in de Grondlasten aangeslagen op . . . fr. 1223 : 91.
Deuren en Vensters . . . . . 127 : 31
en aan Chijns . . . . ƒ 98 : 18 : - 's Jaars.
2. Een HUIS en ERVE, staande en gelegen op de Sijsdam, waarvan de Grondlasten over 1814 bedragen fr 24:77
Deuren en Vensters . . . 21:76.
3. Een STAL, staande en gelegen buiten de Dampoort, waarvan de Grondlasten over 1814 bedragen fr 11:78
4. Een Stuk WEILAND, groot 2 Gemeten 128½ Roeden, gelegen aan het einde van de Oosterschen Havendijk; waarvan de Grondlasten over 1814 bedragen . . . . . fr 25:09
Water-'en Dijkspenningen 21:86.
5. Een GAFFELSCHIP, genaamd DE ADRIANA EN NICOLAAS. lang over Steven 76 Voet, wijd op de Uitwatering 20 Voet, hol onder het Gangboord 7 7/9 Voet, met zijn staande en Loopende Wand, volgens Inventaris.
Zijnde voorschreve Panden des Maandags en Dingsdsg voor en op den Verkoopdag voo een ieder te zien. Iemand nader onderrigt begerende, adresseren zich ten Kantore van den Notaris Pieter van der Graft voornoemd, bij wien de Conditiën van Verkoop acht dagen voor de Veiling te zien zijn.
Molens in dit bericht
Gegevens publicatie
Datum | 07-10-1843 |
Publicatie | Middelburgsche Courant |
Onderwerp | Nieuws |
Plaats | Nieuwland |
Permalink | Open het origineel |
Inhoud bericht
Gedachten en Opmerkingen, ontstaan bij het uitgraven van een Schip uit de bedding der Oude Arne.
{Vervolg en slot van No. 119.)
Wanneer men, naar het Nieuwland wandelende , in den omtrek der zaagmolens komt, en men slaat het oog op den dijk die langs den Zaagmolen-polder naar Arnemuiden loopt, dan zal men zien, dat die dijk, aan het punt waar hij aan den oostelijken havendijk paalt, het eerste kwartier uur gaans eene regte lijn vormt, ten minste oogenschijnlijk, en van daar af gezien; ik denk dat zulks ook wel bij deszelfs eersten aanleg zoodanig zal geweest zijn; maar gaat men nu 150 passen of schreden dien dijk op, dan zal men zien, dat hij op eens, en bijna regthoekig, regts naar de molens toewendt, over eene lengte van 50 passen, en vervolgens weder links op, langs den molen het Fortuin, in de rigting van Arnemuiden, 70 passen voortgaat; daar wendt men zich weder links , gaat het hek van den Zaagmolen-polder voorbij, en men komt met 50 passen weder op den dijk, die men dan regts opslaande, naar Arnemuiden kan vervolgen. Ik moet hier nog aanmerken , dat de hier beschrevene toestand van den dijk, alleen geldt wat betreft zijn bovenste gedeelte: gaat men zoo ver de uitsprong strekt het talud aan de landzijde af, dan vindt men den grondslag met de beide regts en links gelegene gedeelten gelijk, en de bermsloot daar onder aan is dezelfde; doch het spreekt van zelve, dat het talud, zoover de bedoelde plaats strekt, van eene andere en vlakkere gedaante is, dan die van het overige deel van den dijk; het een en ander duidt, mijns inziens, genoegzaam aan, dat de dijk eenmaal in deszelfs kruin mede regtlijnig zal geweest zijn.
Maar wat is nu dit zonderling vooruitspringende deel? — Oogenschïjnlijk is het daargesteld ten gerieve der zaagmolens, die aangelegd zijn op de schorren, die zich in lateren tijd, als waarvan boven gesproken is, buiten tegen gemelden dijk hebben aangezet; het biedt eene geschikte plaats van oprijden voor de fabrijk, en aan de zwaar geladene wagens met lang hout alle gemak van te kunnen wenden. Zoodanig is het nu ten minste als middel, waartoe men hetzelve bezigt, en mogelijk heeft zich den geheelen aanleg der fabrijk naar dien uitsprong gevormd: maar of dit wel het doel is, waarom het die gedaante verkregen heeft, mag ik veilig betwijfelen. Ziet men alleen de tegenwoordige kaarten in, dan zal er bij zeer weinig mensehen eenigen twijfel ontstaan; zelfs in die van Hattinga (1753), waarop de molens mede opgenomen zijn, schijnt alles één geheel te vormen, en dezen uitsprong als doel voor de molens te zijn aangelegd. Maar ziet men kaarten die vóór 1720, den tijd van de stichting der zaagmolens, zijn uitgekomen, en men vindt daarop dien zelfden uitsprong, dan raakt men verlegen wat te denken. In de kaart van Zeeland in negen bladen, uitgegeven door Visscher (1655), komt ook deze uitsprong voor, en misschien wel het naatst bij de oorspronkelijke waarheid. Die kaart, die ons 190 jaren digter bij de gebeurtenis van den Gabriel plaatst, en slechts 110 jaren na dezelve is uitgegeven, is geen verwerpelijk document. Zou het niet mogelijk zijn, dat de Gabriel hier was vastgeraakt, in het opzeilen naar de haven van Middelburg, waarheen zijne bestemming schijnt geweest te zijn? Het relaas zegt: omtrent de nieuwe have van der stede oostwaerts in de canael van Arnemuden. Door der stede kan niet anders dan Middelburg bedoeld zijn: het werd door de bewindslieden aldaar in de archieven van die stad geïnsereerd; de naamsherhaling der plaats was dus overbodig; de berigtgever, onsen crierdere, was een Middelburgsch ambtenaar, op Arnemuiden gedetacheerd; geene andere plaats die toen den naam van haven verdiende is mij op de geheele kust bekend; de Arne was afgedamd, en Arnemuiden heeft wel eene voortreffelijke reede, maar nimmer, zoo ver mij bewust is, eene haven gehad; de schepen lagen veilig geankerd tusschen de hoofden en losten op de buitenkade der stad.
» Voor de St. Joris poorte was gemaakt een afgaande brug-
» ge tot in het lege water toe , met menigte van ringen , om de boots
» aan te merren. (Smallegange, pag. 603). Tot stijving van de stads kas werd in 1575 onder meer andere lasten bepaald:
» dat men
» van elk schip liggende en merrende aan de hoofden van Arnemui-
» den, en aldaar niet 't huis behoorende, telken reise ontfangen sou
» ses grootenvlaams. (pag. 602.) Van schepen binnen de stad leggende werd niet gesproken, en men zal toch niet meenen, dat dezulken die slechts tot aan de hoofden kwamen moesten betalen, terwijl de anderen, die het gemak en gebruik van de binnenhavens genoten, vrij zouden ziin geweest. De eenvoudige reden was, dat er geene binnenkaden bestonden. En waartoe zoude men ook zulke kostbare werken, gelijk havens en binnenkaden zijn, in dien tijd daar hebben aangelegd?
» De vloed en bergenisse voor Arnemuden tot op
» het Vlacke, genaamt Rammekens, was een wonder schoon en ze-
» ker diep, daer alle schepen wel gebercht lagen, en van alle plaat-
» sen aanquamen. Tot versekering van dese haven en bewaring van
» de schepen, wierde in de jare 1547 of daaromtrent gemaakt een
» casteel of sterkte, genaamt Zeeburg. (pag. 590). Hier wordt nu immers de geheele reede, van Arnemuiden tot Rammekens, eene bergplaats genoemd, daar de schepen wel geborgen lagen, en de gansche uitgestrektheid der plaats wordt met den naam van haven bestempeld. En al wilde men eens aanvoeren, dat de Arne alleen aan de zijde van Middelburg was gesloten geweest, maar aan de voorzijde was opengelaten, of tot eenig oogmerk later weer was opengemaakt, dan moet men eerder veronderstellen, dat zulks met het verder aanslikken van de Arne, of het diep houden der reede buiten dezelve, heeft in verband gestaan, dan de meening te koesteren, dat deze manoeuvres, hoe dikwijls dezelve sedert 1535 tot 1808, tijd der laatste sluiting door een dam bij het hof van Wisse, mogen hebben plaats gehad, in eenig verband tot koophandel of zeevaart op de Arne zelve zullen hebben gestaan. De uitsprong in den dijk, door mij boven omschreven, was weinig minuten gaans oostwaarts van den mond der Middelburgsehe haven gelegen, en kon tevens, door den boogsgewijzen vorm der kust, de ramp aldaar aan de Gabriel overkomen, van af de kade van Arnemuiden en zelfs uit de huizen dier plaats, best en duidelijk gezien worden; daarvandaan mogelijk, dat het eerste berigt aan de overheid, door een hunner ambtenaren op Arnemuiden geplaatst, zal zijn geschied; en hoewel er van een hoofd van rijs en steen gemeld wordt, zoo kan men naderhand noodiger geoordeeld hebben hetzelve geheel in te polderen; en deze uitsprong is daarvan welligt het zigtbaar overblijfsel. Ik heb niet voorgenomen iemand mijne gevoelens op te dringen: die over betere bronnen kan beschikken, en meerdere zaakkennis heeft, noodig ik vriendelijk tot mededeeling uit; en zoo ik al in de zaak van het oude schip, of in die van den Gabriel, mogt hebben misgetast, zoo zal ik mijne moeite nogtans wel beloond rekenen, indien ik voor het thans levende geslacht, door wijdloopigheid die duidelijkheid mag hebben verkregen, die ik noodzakelijk achtte, om de kennis aan de oude gesteldheid van Walcheren weder te helpen verlevendigen, welke zich, door de bij deze gelegenheid gevoerd wordende gesprekken, bij de meesten als genoegzaam verloren kenschetst, en bij anderen, door het vermengen met overleveringen en volksvertellingen, zich zeer verminkt voordoet. J.E.
Molens in dit bericht
Gegevens publicatie
Datum | 03-10-1860 |
Publicatie | Opregte Haarlemsche Courant |
Onderwerp | Verkoopadvertentie |
Plaats | Nieuwland |
Permalink | Open het origineel |
Inhoud bericht
De Notaris P. VAN DE GRAFT, zal op Woensdag den 31sten October 1860, in het Nederlandsch Logement, staande en gelegen in de Abdij te Middelburg, publiek aan de meestbiedenden presenteren te verkoopen,
VIJF KAPITALE
Houtzaagmolens,
met derzelver Erven, Loodsen, Gebouwen en Woningen, staande en gelegen in den Zaagmolen-polder binnen Middelburg, mitsgaders een kapitaal
WOONHUIS EN ERVE,
en eenige HOUTLOODSEN, binnen gemelde Gemeente.
Nader breeder te adverteren.
Molens in dit bericht
Gegevens publicatie
Datum | 18-08-1925 |
Publicatie | Middelburgsche Courant |
Onderwerp | Nieuws |
Plaats | Nieuwland |
Permalink | Open het origineel |
Inhoud bericht
DE GALGEN VAN MIDDELBURG.
Naar aanleiding van de berichten in Uw blad van j.l. Vrijdag en Zaterdag, betreffende het vinden van menschenbeenderen, enz. in den Arnedijk, mag ik misschien nog wel een en ander opmerken.
U schrijft aan het slot van het laatste bericht, dat het vermoeden voor de hand ligt, dat men hier te doen heeft met een galgenveld van vóór 1601.
Dit vermoeden wordt haast zekerheid; wanneer men de kaart beziet van het Arneterrein, door Jacob van Deventer, omstreeks 1550 vervaardigd en waarop de plaats van de galg duidelijk is aangeleekend. Rijksarchief in Zeeland, Inventaris, Kaarten en Teekeningen door C. de Waard, hlz. 35 nos. 295-297.
De galg slond binnen den dijk op het schor in de toen reeds geheel verlande Arne, welke na het openen der nieuwe haven in 1535, nog in hetzelfde jaar bij de monding, ter plaatse waar thans nog het veer over het Arnekanaal gevonden wordt, werd afgesloten. Wat het verplaatsen van de galg betreft naar het eind van de nieuwe haven, beoosten den havendijk aan den tegenwoordigen Zaagmolendijk, daarover vindt men verschillende bizonderheden in de Notulen van Wet en Raad van Arnemuiden dd 8 Mei, 3 Juni, 4 Juli, 15 Juli 1601 en 11 Januari 1603.
De galg werd toen opgericht op dezelfde plaats. waar thans het hofsteedje van de familie Klap wordt gevonden.
Het voor de tweede maal verplaatsen van hel gerecht in 1738 bezuiden de nieuwe haven was een gevolg van het stichten der Zaagmolens in de eerste helft der 18e eeuw, van af 1722 tot 1750 werden er acht zaagmolens gebouwd. Ook op de plaats waar de galg slond werd er een gebouwd, „de Fortuin geheeten. De galg werd verplaatst bezuiden de haven op het schor dicht bij den Welzinge polder. De laatstgenoemde zaagmolen werd in 1871 afgebroken en in de plaats de stoomzagerij „de Snelheid gebouwd, welke fabriek in 1902 voor afbraak werd verkocht. Eenige jaren later werd er, zooals reeds gezegd, het hofsteedje van de familie Klap gesticht.
Men vertelde, dat het in de zaagmolen „de Fortuin spookte, misschien dat de booze geesten van de daar gehangen boeven nog rondspookten?
Wat nu de juiste plaats betreft, waar de laatste galg van Middelburg heeft gestaan, deze was, zooals reeds gezegd, bezuiden de haven op het schor bij den Welzingepolder. Het perceel grond waar ze stond, is nog als het galgenveld bekend. Bij het graven van een kavelsloot na de bedijking der schorren, thans als Mortierepolder bekend, door dit galgenveld, kwamen nog eenige schedels en andere mensenenbeenderen voor den dag.*)
De galg schijnt te hebben bestaan uit twee op eenigen afstand van elkander opgetrokken muurtjes, waarover een dwarsbalk werd gelegd en waar dan de te Middelburg, op een schavot voor liet stadhuis opgehangenen werden overgebracht en met een ketting om den hals werden opgehangen. Brokstukken van die muurtjes waren omstreeks 1830 nog zichtbaar.
Dat de galg grootendeels van steen werd opgetrokken, blijkt ook nog uit het volgende.
Den 20 September 1802 werden te Middelburg twee beruchte inbrekers en roovers, Francis Mertens en Jan Catoen, opgehangen en hunne lijken naar het galgenveld overgebracht. Het doodvonnis van Jan Catoen luidde:
..Condemneeren den gevangenen en gepresenteerden, omme dadelijk na de pronuntiatie zoo van deze als de verdere op heden gearresteerde Sententien te worden gebracht op een Schavot, opgericht voor de Puiye van dezen Stadhuize, ter plaatse alwaar men gewoon is Crimineele en Capitaale exsecutie te doen, en aldaar, na te hebben aanschouwd de Capilale exsecutie van den gevangenen en gepresenteerden Francis Mertens, te worden overgeleverd in handen vau den Scherprechter, omme door denzelven, anderen ten afschrik, met een Koorde om den hals, aan eene Galg te worden opgehangen en gestraft, dat er de Dood na volgt.
„Dat wijders zijn dood Ligchaam, nadat het zelve, als naar gewoonte eenigen tijd aan de gemelde Galg zal hebben ten toon gehangen, zal worden getransporteerd naar het einde van den havendijk buiten deze stad, en aldaar met een IJzeren Keten aan den hals ten exempele van anderen aan de Steene Galg zal worden opgehangen, omme aldaar door de injurien der Lucht en het gevogelte des Hemels te worden verteerd.
Dat de herinnering aan de bende van Jan Catoen, welke vooral op Zuid-Beveland onder de plattelandsbevolking door hare nachtelijke strooptochten grooten schrik teweeg bracht, nog lang is blijven voortleven, blijkt wel uit het volgende: In het Tijdschrift voor de jeugd Voor 't jonge volkje, redacteur P. Louwerse, 22e jaargang, 1e afl. blz. 37, komt het volgende voor: „Zes patriotten in een trekschuit
„In zijn oog was er geen enkele Patriot die vroom, braaf, verstandig kon genoemd worden, ze waren allemaal, geene uitgezonderd, leden van de bende van Jan Katoen.
En dan vervolgt de schrijver:
„Die Jan Katoen was in dien tijd het onbekende hoofd van eene beruchte dievenbende op het eiland Zuid Beveland. Toen eenigen van die bende gesnapt en opgehangen waren, schreef onze Jan Katoen zoo brutaal mogelijk aan de Heeren van het Gerecht
„Heeren heb je nog stroppen?
Wij hebben nog koppen!
T'is uit de bende van Jan Katoen,
Nog om een veertig man te doen.
Uit bovenstaande is reeds gebleken, dat „de Heeren nog stroppen hadden, ook één voor Jan Katoen; zij rekenden voor goed met hem af. Nu blijft echter nog de vraag onbeantwoord, waarom bij de geraamten aan de Arne gevonden, ook de kettingen begraven zijn. Zou men bij het verhuizen van de Arne naar den Zaagmolendijk, bij het afbreken der galg, kettingen met de brokstukken der geraamten hebben opgeruimd en zich bij de nieuwe galg ook van nieuwe kettingen hebben voorzien? Hoogstwaarschijnlijk is ervoor den belangstellenden onderzoeker in het Middelburgsch Archief nog wel een en ander over die galgenvelden te vinden.
Met hoogachting,
Uw dw.,
F. P. POLDERDIJK
Nieuw- en Sint Josloand,
16 Augustus 1925.
*) Op een kaart geteekend door J. Massol in 1754, is de galg aangeteekend. Zie Rijksarchief in Zeeland. Inventaris Kaarten door C. de Waard blz. 74, no. 611.
Molens in dit bericht